Het volgende artikel is overgenomen uit de The Sunday Telegraph van 3 november 2013.
Het geschil over de olieraffinaderij in Grangemouth heeft dit najaar een nieuwe wending gekregen.
Nadat bekend werd dat de petrochemische fabriek in Falkirk in Schotland openblijft na het bereiken van een akkoord met Unite, verschenen er beschuldigingen van een vakbondscampagne vol pesterijen en intimidatie die herinneringen opriep aan de militante vakbonden van de jaren zeventig en tachtig.
Een senior manager bij INEOS, het concern waar Grangemouth deel van uitmaakt, beweerde dat de vakbond Unite een aantal demonstranten naar zijn huis had gestuurd waardoor hij vreesde voor de veiligheid van zijn vrouw en twee jonge kinderen.
Tegelijkertijd zei een dochter van een andere bestuurder dat ze in haar huis in Hampshire, honderden kilometers van de fabriek van Grangemouth gelegen, een ‘wanted-’poster had ontvangen waarop kritiek werd geuit op haar vader.
David Cameron beschreef de beschuldigingen als ‘schokkend’ en deed een oproep aan de Labour Party, de grootste fondsenverstrekker van Unite, om de beweringen over de vakbond te onderzoeken.
Len McCluskey, algemeen secretaris van Unite, verdedigde de tactiek als ‘legaal en legitiem’, en voegde eraan toe: “Als de directeur van een bedrijf zich bezighoudt met iets waarvan wij menen dat het een oneerlijke aanval is op werknemers en hun gezinnen en de gemeenschappen waartoe zij behoren, dan is het volgens ons verkeerd om te denken dat anonieme directeurs in hun groene buitenwijken kunnen verdwijnen en op die manier wegkomen met dat soort acties.”
In het volgende artikel vertelt Jim Ratcliffe, hoofd van INEOS, hoe hij het heeft opgenomen tegen de vakbond en wat de Britse industrie kan leren van het florerende Duitsland.
Jim Ratcliffe, hoofd van INEOS, geeft commentaar op het geschil in grangemouth en de militante vakbond
Eind 2005 verwierf INEOS voor 9 miljard dollar het bedrijf Innovene, de petrochemische tak van BP. Daarmee werd de omvang van INEOS in één klap verviervoudigd en kreeg INEOS enkele van de grootste industriële productievestigingen ter wereld in handen. Eén daarvan bevond zich in Keulen in Duitsland.
Drie maanden later bezocht ik de vestiging in Keulen, van vergelijkbare omvang als het Grangemouth-complex maar veel winstgevender, en daar ontmoette ik de vakbondsafgevaardigde. Zijn naam was Siggi, hij was 1,93 lang en stond erom bekend zijn werknemers op een stevige maar redelijke manier te vertegenwoordigen.
Nadat we een kwartier over ditjes en datjes hadden gesproken, zei hij: “Jim, ik hou niet zo van je bonusregeling.” Enigszins uit het lood geslagen antwoordde ik: “Maar waarom niet, Siggi? Het is een bijzonder royale regeling.” Hij antwoordde: “Ik zou liever zien dat je dat geld besteedt aan de fabriek, aan investeringen, aan onderhoud en schilderwerk, zodat we in de toekomst verzekerd zijn van banen voor de kinderen van de werknemers én voor die hún kinderen.”
Er is in die vestiging nooit een staking geweest of iets wat daar zelfs maar op leek. De vakbond, namens de werknemers en INEOS, hebben een gemeenschappelijk doel: een langdurige, succesvolle toekomst. Medewerkers behouden goede banen en INEOS behaalt winstgevende rendementen en herinvesteert in het bedrijf.
Tot mijn spijt moet ik zeggen dat een chemisch complex in Duitsland er steevast beter voor staat en efficiënter opereert dan een vergelijkbaar bedrijf in het Verenigd Koninkrijk. En het is al even spijtig te moeten constateren dat de Duitse chemische industrie het beter doet dan zijn Britse tegenhanger, die geconfronteerd wordt met een aantal sluitingen in het noordoosten en het noordwesten van het Verenigd Koninkrijk.
De constructieve dialoog die we in Keulen zien, ontbrak in de petrochemische fabriek Grangemouth bij Falkirk. Omdat het moeilijk is om met duizend mensen te praten, kunnen vakbonden een waardevolle rol spelen in grote organisaties. Ze kunnen met het management onderhandelen over jaarlijkse salarisaanpassingen, als vertegenwoordiger optreden bij klachten en problemen, en uitleg geven en adviseren over complexe veranderingen in de werkgelegenheid of het pensioenrecht. Naar mijn mening moeten de bonden echter wel begrijpen dat een bedrijf winstgevend moet zijn om te overleven. De wereld verandert voortdurend en bedrijven moeten daar op inspelen om concurrentieel te blijven. Bovendien is het de taak van de vakbonden om de werkgelegenheid voor hun leden op de lange termijn te waarborgen.
Dit jaar heeft Unite op de Grangemouth-vestiging drie keer met een staking gedreigd: in februari, juli en oktober. In februari eiste de vakbond een loonsverhoging van 3,9%, een stijging die het bedrijf zich gewoon niet kon veroorloven. We hadden geen andere keuze dan toe te geven, omdat de fabriek niet was voorbereid op een staking en omdat een staking teveel schade op zou leveren. Eind juli heeft Len McCluskey, algemeen secretaris van Unite, persoonlijk met het bedrijf gebeld over de kwestie rond Stevie Deans, die was geschorst na de ontdekking van duizenden e-mails van de Labour Party op ons systeem. Len McCluskey eiste dat de schorsing ongedaan gemaakt zou worden of anders zou hij ‘Grangemouth stilleggen’. Ook op dat moment zou een staking te schadelijk zijn geweest. Vervolgens kwam in oktober de druppel die de emmer deed overlopen. Naar aanleiding van het onderzoek naar Stevie Deans riep Unite een staking uit, maar veel ernstiger was het dat ze weigerden deel te nemen aan gesprekken over de toekomst van de fabriek.
Als er niets was veranderd, zou Grangemouth zeker failliet zijn gegaan. De vakbond hield de fabriek al die tijd in een wurggreep, waardoor het bedrijf niet in staat was efficiënter en concurrentiëler te worden en zich aan te passen aan een wereld die intussen niet had stilgestaan.
Elke operator van de vestiging in Falkirk kost nu bijna 120.000 euro per jaar, uitgaande van een salaris van 56.000 euro, een pensioenbijdrage van 42.000 euro en daarbovenop nog bonussen en bijdragen voor sociale zekerheid. Dergelijke hoge loonkosten zijn in onze industrie gewoonweg onhoudbaar.
De vakbonden in Groot-Brittannië maken een fout door te denken dat wij de vijand zijn. Dat zijn we niet. Het is niet nodig en niet juist om afwijkende meningen te verspreiden en werknemers op een onjuiste manier te vertegenwoordigen of voortdurend met vakbondsacties te dreigen. Het is misplaatst brieven te beginnen met ‘broeders en zusters’ (de aanhef boven epistels van de vakbond aan hun leden bij onze vestiging) en iedereen die twijfelt of het waagt de vakbond tegen te werken, als stakingsbreker te kwalificeren. Dat heeft veel weg van pesten. Dat is niet alleen onterecht maar ook intimiderend en bedoeld om andere meningen de kop in te drukken – een houding die volkomen ingaat tegen de waarden van de huidige samenleving waarin de vrijheid van meningsuiting hoog in het vaandel staat.
In de periode dat het conflict speelde, was er een medewerkster van de financiële administratie die zich zorgen maakte door het aanhoudend gepreek van de vakbond en haar ongerustheid over haar baan uitsprak. In een e-mail aan alle werknemers van het bedrijf bevestigde zij dat het bedrijf in financiële moeilijkheden verkeerde (zij was degene die elke maand de cijfers opstelde). Daarna ontving zij onbeschofte telefoontjes van anonieme bellers die de telefoon gewoon insmeten.
Dit kleine incident heeft binnen INEOS veel aandacht gekregen. Het verontrustte ons dat een werkneemster binnen ons bedrijf, een moeder van drie kinderen, niet vrij haar mening en bezorgdheid kon uiten. Mede daarom waren wij uiteindelijk vastbesloten alleen een oplossing te accepteren die tegelijkertijd zou leiden tot veranderingen op vele fronten, in het bijzonder op het gebied van houding en werkmethoden.
De vakbondskwesties op de vestiging in Grangemouth gaan terug tot de jaren zeventig. Drie weken geleden maakte ik met een groep van zes vrienden en een gids een mountainbiketour over rotsachtige paden hoog in de Italiaanse Alpen. Eén van de deelnemers, Tony Loftus, die operations director was geweest voor INEOS’ voorganger, Inspec, vertelde in een gesprek over de problemen bij Grangemouth dat hij in het begin van de jaren zeventig, meteen na zijn scheikundestudie aan de universiteit van Manchester, als stagiair gewerkt had op de Grangemouth-vestiging. Hij flapte eruit: “Toen ik op Grangemouth werkte, waren er geen problemen en waren er geen stakingen, het management deed gewoon wat hen gezegd werd.” Er is sindsdien weinig veranderd, met als gevolg dat de fabriek, in tegenstelling tot de Duitse vestiging, nu met grote problemen te kampen heeft.
Ik ben opgegroeid in een arbeidersgemeenschap, maar tijdens mijn jeugd speelden de vakbonden bij ons thuis geen rol. De eerste tien jaar woonde ik in Failsworth, een voorstad in het noorden van Manchester, dicht bij Oldham. Ik herinner me dat ik vanuit mijn slaapkamerraam meer dan honderd fabrieksschoorstenen kon zien – zo heb ik waarschijnlijk leren tellen. We woonden in een kleine doodlopende straat die Boston Close heette, in wat ik me herinner als een zeer aangename sociale huurwoning. Het huis staat er nog steeds. Ik weet nog goed dat mijn vader me vertelde dat hij toen hij jong was, in elke boom van Miles Platting was geklommen, de naburige voorstad waar hij was opgegroeid. Pas vele jaren later, toen ik een tiener was, drong het tot me door dat er helemaal geen bomen waren in Miles Platting – dat was heel wat anders dan de groene buitenwijken in Zuidoost-Engeland.
De gemeenschappen in Lancashire zijn ontstaan aan het eind van de achttiende eeuw. Landbouwers verlieten de akkers en zochten nieuwe werkgelegenheid en kansen in de Industriële Revolutie, die begon in het hart van Lancashire. Groot-Brittannië vond het concept ‘productie’ uit. In mijn stamboom kan ik duidelijk zien dat veel van mijn voorouders van de akkers van Derbyshire naar Manchester verhuisden. Allemaal schreven ze hun naam met een kruisje.
In ieder geval staat vast dat ik affiniteit heb met productie, zoals zovelen die afkomstig zijn uit dit deel van het land. Ik ben er een grote voorstander van om in een belangrijke economie als die van Groot-Brittannië daadwerkelijk dingen te maken. Dat wil niet zeggen dat ik iets tegen de dienstensector heb. Dat is niet zo. Maar ik geloof wel dat een solide, evenwichtige economie een gezonde industriële sector nodig heeft. We besteden een groot deel van ons inkomen aan goederen van allerlei soort, van wasmachines tot handtassen (Joost mag weten waarom dat er zoveel moeten zijn), en iedereen met gezond verstand weet dat we beter af zijn als we een aantal van die producten zelf maken in plaats van ze allemaal importeren.
Gedurende de afgelopen twintig jaar is de industriële basis van Groot-Brittannië in elkaar gestort. Economieën zijn doorgaans opgebouwd uit drie sectoren: de agrarische, de industriële en de dienstensector. De landbouwsector heeft meestal een tamelijk klein aandeel, minder dan 10%; de dienstensector is in het algemeen het grootst, en de industriële sector ligt rond de 20%, zoals het geval is in Duitsland.
Twintig jaar geleden liep Groot-Brittannië slechts een klein beetje achter op Duitsland, hooguit 2 of 3%. Tegenwoordig is de industriële sector van Groot-Brittannië slechts half zo groot als die van Duitsland.
De voor de hand liggende vragen zijn waarom deze ineenstorting heeft plaatsgevonden en of dat belangrijk is. Ik ben van mening dat dat heel belangrijk is. Een te grote afhankelijkheid van de dienstensector leidt tot een kwetsbare economie. Duitsland kwam de recessie van 2008-2009 veel sneller en krachtiger te boven dan Groot- Brittannië. Minstens even belangrijk is de geografische kloof in Groot-Brittannië. De Midlands en het noordelijk deel van de Britse eilanden zijn veel sterker gericht op productie, en die gebieden hebben sterk geleden onder de hoge werkloosheid. Londen is duidelijk gericht op diensten, en met veel succes. Toch is dat ook daar niet het enige dat telt.
Het valt mij op dat de regering – die zich in Londen midden in een ‘dienstenomgeving’ bevindt,– de neiging heeft ervan uit te gaan dat de toekomst uitsluitend in Londen ligt en in de liefdesverhouding van die stad met de financiële wereld. We zouden een les moeten leren van Duitsland, waar veel belang gehecht wordt aan een bloeiende industriële sector als basis voor een evenwichtige economie.
De snelle daling van de productie in Groot-Brittannië is naar mijn mening het gevolg van het feit dat vorige regeringen de betekenis van de industriële sector niet hebben ingezien.
Waar het in Groot-Brittannië aan ontbreekt is overtuigingskracht en een duidelijk verhaal om industrieën aan te trekken. INEOS heeft verschillende vestigingen in Groot-Brittannië, maar deze zijn niet zo rendabel als onze productievestigingen in Duitsland, België en vooral de VS. Groot-Brittannië heeft dure energie, de kennis en ervaring van het personeel liggen niet op het niveau van andere landen, de pensioenen zijn duur en de vakbonden kunnen lastig zijn. De geschiedenis laat zien dat de overheid in Groot-Brittannië niet geïnteresseerd was in productie. In de Verenigde Staten daarentegen beschikt men over zeer deskundige werknemers, op de meeste van onze bedrijven zijn geen vakbonden actief, de energiekosten zijn een fractie van die in Groot-Brittannië en er is een enorme markt. Duitsland is gewoonweg goed in productie – net als wij vroeger.
Er is geen reden waarom de industrie in Groot-Brittannië niet weer zou moeten opleven. De huidige regering ziet gelukkig steeds meer de noodzaak in van een bloeiende productieve sector voor het behoud van een gezonde economie. We mogen nooit vergeten dat het de Britten waren die de industrie hebben uitgevonden.
Om terug te keren naar mijn hoofdthema, de vakbonden en de koppen in de kranten ‘Vakbonden, goed of slecht?’: ik blijf erbij dat het vakbondsgedrag in de stijl van de jaren zeventig naar de ondergang leidt. Siggi daarentegen, de Duitse vakbondsafgevaardigde die ik eerder noemde, staat met beide benen in de 21e eeuw.
Hij daagt uit, hij onderzoekt, hij schudt de boel wakker en onderhandelt, maar hij overtuigt INEOS altijd van de noodzaak te investeren. Een goede vakbond is goed voor werknemers én werkgevers.