In eerste instantie zou je niet verwachten dat een van ’s werelds grootste milieuvoorvechters en het op twee na grootste chemieconcern ter wereld veel met elkaar gemeen hebben. Maar het klimaat is veranderd, zoals de Britse voormalig regeringsadviseur Jonathon Porritt heeft gemerkt.
Milieudeskundige Jonathon Porritt is er van overtuigd dat private bedrijven als INEOS de beste mogelijkheden hebben om de wereld te verbeteren.
Hij stelt dat zij beschikken over de juiste wil, wens, kennis en een overtuigende bedrijfsstrategie om de klimaatverandering en andere dringende duurzaamheidskwesties aan te pakken.
“Het echte leiderschap om de wereld duurzaam te maken komt op dit moment van private bedrijven”, zegt hij. “Het komt niet van overheden. Overheden zijn vleugellam door hun eigen beperkingen.”
Maar volgens hem kunnen overheden wel helpen door investeringen minder risicovol te maken, zodat de kapitaalmarkten echt inzien wat een duurzame wereld zou inhouden. Dat betekent consequent beleid en stimuleringsmaatregelen om de kapitaalmarkten een koers te bieden voor de lange termijn.
“Overheden hebben niet alleen een mandaat om dingen te realiseren”, vertelt hij.
“Ze moeten er ook voor zorgen dat verkeerde ontwikkelingen gestopt worden.”
“INEOS heeft laten zien dat het bereid is om zijn intellectuele innovaties in te zetten. Het is een bron van oplossingen voor de duurzaamheidsvraagstukken waarmee we momenteel geconfronteerd worden. INEOS is een van de bedrijven die in staat zijn om deze kansen te grijpen.”
Jonathon sprak met INCH magazine naar aanleiding van een ontwerprapport dat hij voor de Britse regering heeft opgesteld over de toekomst van de industriële biotechnologie.
In dat rapport schenkt hij veel aandacht aan INEOS’ baanbrekende activiteiten in Vero Beach in Florida, waar het’s werelds eerste fabriek op commerciële schaal heeft gerealiseerd die diverse soorten afval kan omzetten in biobrandstof en duurzame elektriciteit.
Zijn rapport, dat op 22 januari is uitgekomen, moedigt vooral de industriële sector aan om anders te gaan denken. Het rapport richt zich niet zozeer op de overheid.
Maar Jonathon is het er mee eens dat de overheid wel een rol moet blijven spelen.
“Ik ben geen voorstander van meer regulering, maar het kan wel een groot verschil maken,” vertelt hij, “vooral bij grote onderwerpen als klimaatverandering.”
Jonathon stelt dat INEOS, net als alle andere grote chemiebedrijven, nog steeds ‘verslaafd is aan olie’, maar dat het wel op veel gebieden prima presteert.
Hij doelt daarmee op INEOS’ betrokkenheid bij The Natural Step. Dit is een wereldwijd duurzaamheidsinitiatief dat in Zweden is opgezet om een helder wetenschappelijk kader te scheppen voor de veranderingen die nodig zijn in onze economie.
INEOS en Norsk Hydro zijn daarbij benaderd omdat ze bij de grootste pvc-producenten ter wereld horen.
“Die inzet was cruciaal”, aldus Jonathon.
Op de Europese kunststof-top die onlangs in Duitsland werd gehouden, complimenteerde Jonathon INEOS – en de kunststofbranche als geheel – met hun huidige bijdragen aan een duurzame toekomst.
“Die inspanningen laten zien dat het beeld dat veel mensen in de EU nog steeds hebben van de kunststofindustrie – een aanhoudende milieuramp van ongekende afmetingen – helemaal niet klopt”, legde hij uit tijdens zijn lezing op de PolyTalk-top in Wiesbaden.
Hij vertelde dat de overweldigende stroom aan nieuwe ideeën vanuit alle bedrijfstakken die kunststof gebruiken – auto’s, elektronica, gezondheid, landbouw, verpakkingen, energie, verlichting, bouw – hem goede hoop gaf op een betere en slimmere toekomst.
Zijn woorden vielen in erg goede aarde bij dr. Jason Leadbitter, Sustainability and Compliance Manager bij INEOS ChlorVinyls.
“Pvc wordt er vaak uitgepikt, en niet altijd om een goede reden. Het was fijn en erg bemoedigend om zoveel lof te krijgen”, vertelde hij na de top.
In zijn lezing legde Jonathon uit dat de kunststofsector het vooral moeilijk zou hebben om mensen van buiten de sector te overtuigen. Er is een ernstig geloofwaardigheidsprobleem, omdat de sector het in het verleden vaak niet goed heeft gedaan.
Maar, zo zei hij, hij heeft ook begrip voor de frustratie over milieuactivisten die alleen naar het verleden kijken en niet naar de toekomst.
Toch heeft de kunststofbranche volgens hem ngo’s nodig (niet-gouvernementele organisaties), omdat zij het vertrouwen van de maatschappij hebben weten te winnen en daardoor als intermediair kunnen optreden in complexe en controversiële debatten.
“Als we niet veel doelgerichter gaan samenwerken, zijn de vooruitzichten voor de sector uiteindelijk veel minder rooskleurig dan ze zouden kunnen zijn”, hield hij zijn publiek voor.
BMaar Jonathon staat niet kritiekloos tegenover de rol van ngo’s. Hij vertelde dat hij soms erg gefrustreerd raakt over de manier waarop ngo’s misbruik maken van het vertrouwen dat ze genieten. Vooral in Groot-Brittannië zouden sommige ngo’s volgens hem het nimby-gevoel (‘not in my back yard’, ofwel: dat wil ik niet in mijn achtertuin) van mensen erg opkloppen, met name op het gebied van nieuwe afvalverwerkingstechnologie.
“Als ze maar een fractie van die energie eraan zouden besteden om mensen bewust te maken van een meer geïntegreerde en genuanceerde visie op afvalverwerking in onze maatschappij, dan zouden we er heel anders voor staan”, zei hij.
Hij vertelde dat hij als voorzitter van The Natural Step in Groot-Brittannië een aantal van deze problemen heeft ervaren toen hij samen met INEOS en Norsk Hydro aan een initiatief werkte om exact te bepalen hoe een ‘werkelijk duurzame pvc-industrie’ eruit zou zien.
“Sommige ngo’s vonden het zelfs al ongepast om het erover te hebben”, vertelde hij op de PolyTalk-top. “Zij waren van mening dat het onmogelijk was om een werkelijk duurzame visie voor de toekomst van pvc te formuleren. Zij zagen het als een ‘contradictio in terminis’ en liepen uiteindelijk weg bij de besprekingen.”
Dit initiatief van Natural Step heeft wel echter geleid tot de ontwikkeling van Vinyl 2010, een vrijwillig engagement om 10 jaar lang te onderzoeken wat de kunststofbranche aan pvc kan doen, niet alleen in het Verenigd Koninkrijk, maar in heel Europa.
“Het mooie van Vinyl 2010 is juist dat het vrijwillig is, en tegelijk wel degelijk concreet en slagvaardig”, licht Jonathon toe.
“Veel initiatieven hebben geen slagkracht. Het is voor bedrijven eenvoudig om er een handtekening onder te zetten omdat er geen consequenties zijn als ze alles bij het oude laten en zich passief opstellen.”
Sindsdien heeft de kunststofsector nog een stap verder gezet met VinylPlus, dat nog ambitieuzer is in zijn doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.
In het interview met INCH legt Jonathon uit dat de moeizame relatie en de tegenstellingen tussen bedrijven en ngo’s voor een deel een erfenis uit het verleden zijn.
“Vroeger leken het bedrijfsleven en de ngo’s altijd met elkaar overhoop te liggen, met de ene confrontatie na de andere”, vertelt hij. “Nu werken de meeste ngo’s graag met bedrijven samen als ze zien dat deze bedrijven begrijpen wat zij proberen te bereiken.”
Dit initiatief van Natural Step heeft wel echter geleid tot de ontwikkeling van Vinyl 2010, een vrijwillig engagement om 10 jaar lang te onderzoeken wat de kunststofbranche aan pvc kan doen, niet alleen in het Verenigd Koninkrijk, maar in heel Europa.
“Het mooie van Vinyl 2010 is juist dat het vrijwillig is, en tegelijk wel degelijk concreet en slagvaardig”, licht Jonathon toe.
“Veel initiatieven hebben geen slagkracht. Het is voor bedrijven eenvoudig om er een handtekening onder te zetten omdat er geen consequenties zijn als ze alles bij het oude laten en zich passief opstellen.”
Sindsdien heeft de kunststofsector nog een stap verder gezet met VinylPlus, dat nog ambitieuzer is in zijn doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.
In het interview met INCH legt Jonathon uit dat de moeizame relatie en de tegenstellingen tussen bedrijven en ngo’s voor een deel een erfenis uit het verleden zijn.
“Vroeger leken het bedrijfsleven en de ngo’s altijd met elkaar overhoop te liggen, met de ene confrontatie na de andere”, vertelt hij. “Nu werken de meeste ngo’s graag met bedrijven samen als ze zien dat deze bedrijven begrijpen wat zij proberen te bereiken.”
Hij vertelt aan INCH magazine dat bedrijven zelfs 10 jaar geleden nog niet goed begrepen wat duurzaamheid betekende.
In de jaren 90 was ‘groenwassen’ een bekend fenomeen. Veel vooraanstaande bedrijven probeerden hun klanten tevreden stellen door op grond van onterechte beweringen ‘milieuvriendelijk’ te lijken.
“Er waren bedrijven die duurzaamheid hoog in het vaandel droegen, maar dat nooit werkelijk waar hebben gemaakt. Dat was een ernstig probleem, omdat het tot diepgewortelde scepsis heeft geleid. Mensen gingen denken dat ze voor de gek werden gehouden over milieuthema’s.”
Dat is nu anders, zegt hij. Er zijn drie goede redenen waarom bedrijven duurzamer zijn geworden en zijn gaan inzien dat het financieel aantrekkelijk is om te zorgen dat hun bedrijf de bronnen heeft om duurzamer te concurreren op de wereldmarkt.
De drie belangrijkste drijfveren voor een duurzame welvaartsgroei zijn volgens hem regelgeving door de overheid, verwachtingen van de consument en industriële innovatie.
Hij zegt dat hij er erg van onder de indruk is dat veel bedrijven nu inzien dat ze voor moeilijke uitdagingen staan en dat ze deze uitdagingen ook echt aangaan.
“Politici willen op korte termijn stemmen trekken, maar bedrijven kijken naar de lange termijn”, vervolgt hij.
Hij betreurt het dat consumenten wel veel over duurzaamheid praten, maar er lang niet altijd rekening mee houden bij hun aankopen.
“Dat kan heel frustrerend zijn”, vindt hij. “Maar echt duurzame ondernemingen mogen nog steeds hopen dat hun klanten hen uiteindelijk op de juiste manier belonen.”
“Duurzame producten zouden echter niet duurder mogen zijn dan andere, want dan werkt het gewoon niet.”